Achteraf was het een geluk dat ik een gifgroen ski jack met lichtgevende strepen had aangeschaft.
Je valt namelijk extra op, als je op de grond wanhopig probeert je ski’s uit elkaar te krijgen.
De voortekenen waren ook al niet erg gunstig. Mijn gloednieuwe skischoenen kreeg ik met geen mogelijkheid aan. Tot ik na een minuut of tien door had, dat de schoen met dat hele handige schuifje op de ski stand stond. Probeer dan maar een in je schoen te komen.
Boven op de berg liep het aanvankelijk best aardig. ‘Ziet er helemaal niet slecht uit,’ zei Jan bemoedigend. En daarom kon ik het best aan, een rode Zwitserse helling, vonden de mannen.
Voldoende vaart maken, dacht ik nog – even verderop was een steile helling – anders moet ik straks klauwen om boven te komen.
En ineens lig je. Bij voorkeur midden op de piste. Een doffe dreun, een wirwar van ski’s en skistokken. En dan maar zien dat je overeind komt en op een schuine helling je ski’s weer aan krijgt.
Een afdaling verder nemen we de sleeplift. Pas als de mannen al weg zijn, valt het me op. Wat een merkwaardig object. Met twee personen op een soort stok? Als je wilt, kun je trouwens ook alleen. Ingespannen kijk ik hoe het werkt. Ik zie volstrekt ontspannen mensen, die moeiteloos ‘opstappen’. Het ziet er kinderlijk simpel uit. Eerst gaan staan in het spoor van de lift, in het wilde weg naar achteren graaien, met een zwaai de stang onder je billen schuiven, en daar ga je.
Dat moet ik ook kunnen.
De eerste stang laat ik veiligheidshalve bukkend voorbij gaan. De volgende dan, ik moet opschieten, er staan mensen achter me. Het kan zijn, dat ik te hard trek, hoe dan ook, de stang maakt een zwieper, hangt helemaal scheef en het is uitgesloten dat ik hem onder mijn billen kan schuiven. Amechtig klamp ik me vast aan de stang en de skistokken schieten alle kanten op. Ik sla roemloos tegen de vlakte.
Als ik me op mijn zij heb gerold en opkijk, zie ik dat de omstanders me sprakeloos aanstaren.
‘Wollen Sie mitfahren,’vraagt een aardige Zwitser, wanneer ik weer overeind sta op mijn ski’s.
Even later leun ik samen met mijn Zwitser tegen de rode stang.
Bijna boven krijg ik instructies.
‘Ich ziehe die rote Stange langsam unter Sie weg, und wenn ik es sage, gehen Sie einfach hinunter.’
Ik voel hoe de stang naar links wordt getrokken, ik klem me vast aan het touw, laat intuïtief los en sta hopeloos geparkeerd op een helling.
‘Zu fruh’, roept de Zwitser nog. Ik klauter omhoog.
We hoorden al dat je gevallen was, zeggen de mannen droog.
Drie afdalingen verder. Nog een keer met de sleeplift?
Nou nee.
‘Ik ski wel met je mee,’ zegt Jan, ‘van hier kun je namelijk alleen via een zwarte piste naar beneden.’
‘Erg zwart?’
Met ware doodsverachting stort ik mij zijdelings glijdend in het gapende gat van een zwarte helling.
‘Kijk,’ zegt Jan, ‘dit is een tussen weggetje, veel minder steil.’
Ik kijk. Het is smal, aan het uiteinde kun je kiezen tussen een scherpe bocht naar links of een duik in de diepte.
‘Ik ga in de ploeg, ‘roep ik, ‘dan hou ik het wel onder controle.’ Halverwege krijg ik veel te veel snelheid, met volle vaart stuif ik af op de afgrond. Er is geen andere keus: zitten. Op mijn gat schiet ik door tot vlak voor de afgrond.
De mannen staan op een afstandje bezorgd toe te kijken. Stoer steek ik een skistok omhoog.
Besmuikt zwaaien ze terug.