Zo stipt was het nu ook weer niet. Maria loodste de chauffeur, die met zijn busje het spoor geheel bijster was, met haar mobiele telefoon – een soort TomTom 3.0 – naar Casa Nuova, dat overigens ook best wel wat aan zijn ligging mag doen. Voor je het weet, rijd je het ingangshek, dat zich haaks op de doorgaande weg bevindt, straal voorbij.
We stappen in. Ik houd van bussen. Ze doen me denken aan de schoolreisjes van vroeger. In mijn tas had ik zes witte kadetjes met bruine suiker en tegen de tijd, dat we op de snelweg waren, had ik ze allemaal al op. Bleef het keten op de achterbank over.
Beheerst stappen we in. Keten ligt achter ons. We zijn vijftigers of erger dan dat. Zelfs Maria moet er aan geloven. Vanaf vandaag is ze een zestiger.
Florence: een magische stad, wie denkt er te zijn, is nog lang niet binnen. Een rij auto’s slingert zich als een spaghetti sliert de stad in, er zijn diverse rijstroken afgesloten. Het is koud in Florence. Marianne, Nederlandse, onze gids van vandaag en Florentijn sinds 1992, maakt een ‘klassenfoto’ van ons op het gras van de oudste roeivereniging van de stad met op de achtergrond de Ponte Vecchio. Een besloten club en wij mogen erin. Eindeloze rijen roeiboten en peddels in het gelid, en in de niches oefenruimtes met zwetende mannen. Er is koffie, er is veel gebak, een chesterfield bank, en een tafel met daarop een enorme bos bloemen in cellofaan: voor Maria.
We moeten voort, er zijn afspraken, en we zitten met de bloemen. Palazzo di Vecchio. We scheren langs enkele Botticelli’s, en houden stil bij misschien wel het eerste zelfportret uit de geschiedenis. Een portret en profil, analoog aan de afbeeldingen op munten. Jezelf schilderen was in die tijd een gotspe. Een kleine vrouw met een blauwe omslagdoek begeleidt ons naar een toeristenvrije zone: honderden trappen op, tot we helemaal boven zijn. Ze is onze gids. Maar het is Marianne, die met ons de ronde maakt en de gebouwen wijst, waarop wij majesteitelijk uitkijken.
Nog een klein trapje op. Een exceptionele verrassing. We betreden een ruimte op het dak van de Palazzo, waar vrouwen in witte jassen tapijten uit vroeger eeuwen restaureren. Ze is zo keurig, de vrouw met het grijze permanent, die ons rondleidt. Ze vertelt over het baden van de kleden na het aanbrengen van rijgdraden, zodat de tapijten niet uit elkaar vallen. Over de zelf gekleurde garens, die de gaten van de tijd overbruggen zonder te willen invullen, wat er wellicht was afgebeeld. Wat vergaan is, moet zichtbaar blijven. Monnikenwerk is het, manjaren kost het om een tapijt te restaureren.
Even verderop in een klein onooglijk straatje huist een bijzondere winkel. Ademloos luisteren we op de binnenplaats achter de winkel naar het relaas van de Egyptenaar, die een droom had. ‘I always wanted to do something with soaps.’ Dat mislukte. Nu heeft hij een winkel in parfums, gemaakt van natuurlijke ingrediënten. En hij heeft een alchemist, die ze voor hem maakt. We ontmoeten hem, een jonge vent nog. Onlangs maakte hij een parfum met de geur van het Florence van de 15e eeuw: muf, de stank, het zand, de lentegeur. Ze pimpten hem wat op: het moest wel verkoopbaar blijven. Goedkoop is het niet: een flesje ‘Brise’.
Madonna, Byoncé, Victoria Beckham, Gabriela Sabatini, ze hebben één ding gemeen. Een eigen parfum. En nu is Maria aan de beurt. Ze kreeg een fles cadeau, die ze met de alchemist mag vullen met een eigen mix: Parfum Maria de Barberino Val d’Elsa.