Met stille trom en als een dief in de nacht zijn ze vertrokken, onze buren.
Ik weet zeker dat ze bestonden want royaal voor aanvang van de feestdagen in december plofte er steevast een tamelijk fantasieloos kaartje van de familie K. in de bus met daarop de tekst ‘Prettige feestdagen en een Gelukkig Nieuwjaar’. Eerlijk gezegd begreep ik niet zo goed waarom we dat kaartje kregen. Het hele jaar keken ze niet naar ons om.
Goed, ze waren eind 1999 op onze bescheiden housewarming party geweest en als we niet thuis waren, namen ze pakjes en bloemen aan. Die reikte de heer K. ons dan licht terugdeinzend en woordeloos aan alsof dit simpele gebaar voor zich sprak. En dat deed het ook want wij snapten ook wel dat hij het spul had aangepakt omdat wij niet thuis waren.
Mevrouw K. heb ik wel eens in de voortuin zien rondscharrelen, maar als ik een signalement zou moeten geven, kom ik niet verder dan: oudere vrouw, kort haar, gemiddelde lengte. Ze groette wel, maar op zo’n manier dat je je naderhand afvroeg óf ze je wel gegroet had.
Kennelijk hadden de K’tjes iets met de decemberfeesten, want vlak na Sinterklaas veranderde hun achtertuin in een wervelende kerstshow met ellenlange lichtlinten, versierde kerstbomen, lichtgevende Kerstmannen en rasters met flikkerende vliegende herten. Mogelijk deden de K’tjes dat voor de kleinkinderen, wier stemmetjes wij op zwoele zomeravonden weleens hoorden opklinken gevolgd door de sonore stem van de heer K. Uit de ‘tone of voice’ van de gespreksflarden die ons over de dichte coniferenhaag bereikten viel niet op te maken of ze plezier hadden of juist zware gesprekken voerden over de onderlinge verhoudingen.
Ze hadden kleinkinderen, de K’tjes, dus zullen ze ook wel kinderen gehad hebben. Af en toe stond er op de oprit een auto van een bedrijf dat in zonweringen deed. Zoon? Dochter? Nooit gezien. Van communicatie met ons of met anderen was geen sprake. Ooit dreven ze een goed lopende snackbar in City Plaza. Ik mag toch aannemen dat ze wel tegen de klanten spraken.
Soms kwamen ze verassend uit de hoek, de K’tjes. Zoals bijvoorbeeld die keer dat ze zonder enig overleg een coniferenhaag plaatsten tussen hun tuin en de onze. Om plaats te maken voor hun nieuwe coniferenhaag kliefden ze onze coniferen overlangs doormidden. Dat moet nog een heel klusje geweest zijn. Waar we overigens niets van gemerkt hebben. Mogelijk waren we die dag niet thuis.
Volgens de tuinman waren onze coniferen onherstelbaar beschadigd. Hen restte slechts de aftocht naar een tuinafval verzamelpunt. Probleem van maken? Wij dachten van niet. Wij troostten ons met de halve meter extra tuin die het ruimen van onze coniferen opleverde. En natuurlijk met het prachtige uitzicht op de gloednieuwe coniferenhaag van onze buren.
We zijn ons pas zorgen over onze onderlinge betrekkingen gaan maken toen de koning tijdens zijn eerste troonrede in 2013 onverwacht het woord ‘participatiesamenleving’ in de mond nam. Dat moest van Rutte. Voortaan moesten de burgers de handen ineen slaan en samen voor en met elkaar zorgen voor de ander. Of woorden van gelijke strekking. Als het de overheid maar geen geld kost. Die trok zijn handen van ons af.
En dan ben je zomaar ineens voor hulp en eenvoudige zorg aangewezen op familie, vrienden, kennissen en buren. Wij gaven geen stuiver voor de bereidwilligheid van de K’tjes om ons te helpen bij toekomstig ongemak.
Daarom zijn we niet echt rouwig om het vertrek van de K’tjes. Slecgter kan het toch niet worden. Denken we.